Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7628

Datum uitspraak2007-10-18
Datum gepubliceerd2007-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 06/876
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking van exploitatievergunning niet onrechtmatig.
De exploitatievergunning voor een muziekcafé is ingetrokken omdat eiseres in strijd met de vergunning en het bestemmingsplan feitelijk een dansgelegenheid exploiteerde. Eiseres heeft de gemeente aansprakelijk gesteld voor geleden schade, welk verzoek verweerder bij zelfstandig schadebesluit heeft afgewezen. In beroep heeft de rechtbank geoordeeld dat de uitleg die de burgemeester aan het begrip muziekcafé geeft, niet onjuist is. De intrekking van de exploitatievergunning was niet onrechtmatig.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen meervoudige kamer UITSPRAAK in het geding met reg.nr. AWB 06/876 WET tussen: Dizizid BV, gevestigd te Amsterdam, eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.S. Pols, en: de burgemeester van Amsterdam, verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.M.J. Derks. 1. PROCESVERLOOP Eiseres heeft op 29 januari 2006 bezwaar gemaakt tegen het besluit van de stadsdeelvoorzitter van het Stadsdeel Osdorp, namens de burgemeester van Amsterdam genomen, van 1 november 2005, verzonden op 19 december 2005 (hierna: het bestreden besluit), inzake een verzoek om schadevergoeding. Eiseres heeft in haar bezwaarschrift verweerder verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de rechtbank als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij schrijven van 7 februari 2006 heeft verweerder met dit verzoek ingestemd, waarna de gemeente Amsterdam op 10 februari 2006 het bezwaarschrift heeft doorgezonden aan de rechtbank, ter behandeling als beroepschrift. Het onderzoek is gesloten ter zitting van 6 september 2007. 2. OVERWEGINGEN Eiseres heeft op 11 november 2002 aan verweerder vergunningen gevraagd om op het adres Meer en Vaart 175 tot 181 te Amsterdam een muziekcafé te exploiteren. Vanaf 11 november 2002 heeft eiseres onder de naam “Dizizid” een begin gemaakt met de exploitatie. Bij besluit van 6 april 2004 heeft de voorzitter van het stadsdeel Osdorp, namens de burgemeester van Amsterdam, een door eiseres gevraagde exploitatievergunning verleend. De tegen dit besluit door omwonenden ingediende bezwaarschriften heeft verweerder bij besluit van 13 januari 2005 gegrond verklaard, welk besluit tevens inhoudt, naar de rechtbank leest, dat verweerder het besluit tot het verlenen van de exploitatievergunning herroept. Eiseres heeft de gemeente Amsterdam bij schrijven van 15 maart 2005 aansprakelijk gesteld voor door haar als gevolg van het intrekken van de exploitatievergunning geleden schade en verzocht om erkenning van aansprakelijkheid op grond van onrechtmatig handelen en daarnaast verzocht om verstrekking van een voorschot van € 50.000,- op de nader vast te stellen schadevergoeding. Bij het bestreden besluit zijn deze verzoeken afgewezen. Eiseres stelt - voor zover hier van belang - dat met de herroeping van het primaire besluit, waarbij de exploitatievergunning werd verleend, tevens de onrechtmatigheid van het handelen van het bestuursorgaan is gegeven. Wanneer een primair besluit in bezwaar wordt herroepen omdat dit onrechtmatig was, is hiermee ook de schuld vastgesteld en komt de onrechtmatige daad in beginsel voor rekening van het bestuursorgaan, aldus eiseres. Voorts betoogt eiseres dat verweerder haar bij brief van 12 juli 2002 heeft meegedeeld dat haar plannen met betrekking tot de gewenste exploitatie als muziekcafé passen binnen het vigerende bestemmingsplan. Zij mocht er dan ook op vertrouwen dat zij een vergunning zou krijgen en eventueel daartegen gemaakte bezwaren geen doel zouden treffen. Daarom kan haar ook niet tegengeworpen worden dat zij reeds verplichtingen, zoals een huurcontract, heeft aangegaan op een moment dat de verleende exploitatievergunning nog niet onaantastbaar was. Verweerder stelt dat de verlening van de exploitatievergunning berustte op een misverstand omtrent de inhoud van het begrip “muziekcafé”, zoals door aanvrager bedoeld. Volgens verweerder handelt een houder van een vergunning op eigen risico indien deze de bezwaar- en eventueel beroepstermijn niet afwacht. Dit is slechts anders indien het vertrouwen is gewekt dat een nog in te stellen bezwaar of beroep niet tot vernietiging zal leiden. In de brief van verweerder van 12 juli 2002 is aan eiseres slechts meegedeeld dat de exploitatie van een muziekcafé past binnen de bestemming café-restaurant. Daarbij is vermeld dat voor de exploitatie onder meer een exploitatievergunning noodzakelijk was. Nadien is gebleken dat het bedrijf feitelijk niet als muziekcafé, maar als dansgelegenheid fungeerde. De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres stelt schade te hebben geleden als gevolg van het, naar haar mening onrechtmatige, besluit tot verlenen van een exploitatievergunning van 6 april 2004. Wanneer een besluit van een bestuursorgaan op grond van een daartegen gemaakt bezwaar door dat bestuursorgaan wordt herroepen en, voor zover nodig, wordt vervangen door een nieuw besluit, zal het van de redenen die daartoe hebben geleid en de omstandigheden waaronder het primaire besluit tot stand is gekomen, afhangen of het nemen van het primaire besluit onrechtmatig moet worden geacht in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en zo ja, of deze daad aan het betrokken overheidslichaam kan worden toegerekend. In het geval dat een overheidslichaam in de bezwaarfase de zaak heroverweegt en van een eerder ingenomen standpunt terugkomt, is de schuld van dat overheidslichaam niet altijd gegeven. De bezwaarschriftfase is immers juist bedoeld voor heroverweging. Vaststaat dat verweerder aan eiseres een exploitatievergunning heeft verleend voor het exploiteren van een muziekcafé als dagzaak. In deze vergunning is opgenomen dat de aanvraag in overeenstemming is bevonden met het bestemmingsplan, waarbij de bestemming “café-restaurant” van toepassing is. In de vergunning is voorts vermeld dat het bedrijf zal worden geëxploiteerd als muziekcafé. Uit de gedingstukken blijkt dat de feitelijke activiteiten van eiseres neerkomen op de exploitatie van een dancing annex club. Eiseres heeft ter hoorzitting op 15 juni 2004, naar aanleiding van de bezwaren van omwonenden tegen het verlenen van de exploitatievergunning, aangegeven dat de verhouding tussen eten/drinken en muziek maken/dansen ongeveer 25 a 30% om 75 a 70 % is. Ter zitting heeft de eigenaar van eiseres dit desgevraagd bevestigd. Hieruit blijkt dat de feitelijke invulling door eiseres van het begrip “muziekcafé” niet in overeenstemming was met de exploitatievergunning. De exploitatie was daarmee in strijd met het bestemmingsplan, hetgeen voor verweerder reden vormde om de bezwaren van omwonenden gegrond te verklaren en de vergunning in te trekken. Het voorgaande betekent niet dat het primaire besluit onrechtmatig moet worden geacht in de zin van artikel 6:162 BW. De rechtbank stelt vast dat de herroeping van de exploitatievergunning niet was gelegen in een onjuiste uitleg van het bestemmingsplan, maar in het feit dat eerst in de heroverweging in de bezwaarfase duidelijk werd wat eiseres bedoelde aan te vragen, anders gezegd: welke vorm van exploitatie zij beoogde, waarna tevens duidelijk werd dat het bestemmingsplan zich tegen deze vorm van exploitatie en dus tegen verlening van de exploitatievergunning verzette. Uitgaande van het begrip “muziekcafé” zoals door verweerder in eerste instantie werd aangehouden, op basis van de aanvraag van eiseres, was het primaire besluit evenwel niet onjuist en/of onrechtmatig. Ook overigens rechtvaardigt hetgeen eiseres heeft aangevoerd niet de conclusie dat bij het besluit van 6 april 2004 de exploitatievergunning ten onrechte is verleend. Een van de vergunning afwijkende exploitatie komt voor risico van eiseres. Gegeven het vorenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding. Beslist wordt als volgt. 3. BESLISSING De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 18 oktober 2007 door mr. J.P. Smit, voorzitter en mrs. C.G. Meeder en W. den Ouden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. van Hoeven, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. de griffier de voorzitter Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s Gravenhage. Afschrift verzonden op: DOC: B